De "present simple" of de "present continuous"?
Je gebruikt de present simple:
- Om aan te geven dat iets een gewoonte is.
- Om aan te geven dat iets een feit is.
Bijvoorbeeld:
- He always drives fast. (gewoonte)
- The sun rises in the east. (feit)
Signaalwoorden
Signaalwoorden zijn o.a: "always, never, every day" enz.
De regel
De regel is: alleen bij he, she, it de werkwoord krijgt s
Je gebruikt de present continuous:
- Om aan te geven dat iets NU aan de gang is.
- Om aan te geven dat je iets van plan bent. Meestal staat er bij wanneer je in de toekomst dat van plan bent.
- Om irritatie aan te geven. Meestal staat het woordje " always " in de zin om het extra duidelijk te maken.
Bijvoorbeeld:
- I am reading now. (nu aan de gang)
- They are dancing tonight. (vast plan)
- He is always teasing me. (irritatie)
Signaalwoorden
Signaalwoorden zijn o.a: "now, at the moment enz.
De regel
De regel is: to be (am, is of are) + w.w met ing
Present simple – (gewoontes en feiten)
- I play soccer
- You play soccer
- He plays soccer
- She plays soccer
- It plays soccer
- We play soccer
- You play soccer
- They play soccer
Present continuous – (wat ik nu doe of van plan bent)
- I am play ing soccer
- You are play ing soccer
- He is play ing soccer
- She is play ing soccer
- It is play ing soccer
- We are play ing soccer
- You are play ing soccer
- They are play ing soccer
Vandaag is de grote vraag, wanneer gebruik je de "present simple" en wanneer de "present continuous"? Stel je voor dat je een grammaticatoets moet maken en je hebt een opdracht waarbij je de juiste van twee tijdsvormen moet invullen.
Bijvoorbeeld: 1. Peter can't come to the phone. He (has of is having) a bath right now.
2. He (makes of is making) his bed every day.
De sleutel die je nodig hebt om dit soort opdrachten te kunnen maken of om te kunnen differentiëren tussen de tijden zijn signaalwoorden of signaalzinnen.
- In voorbeeld 1 staat een signaalzin en een signaalwoord. De eerste zin is de signaalzin. Daarin staat dat Peter niet naar de telefoon kan komen. Daaruit kun je opmaken dat het gaat om het moment van spreken. In de tweede zin staat een signaalwoord. Weet je welke dat is? Het is right now. Dat geeft aan dat het gaat om iets dat nu gebeurt. Dan weet je dat je de present continuous moet gebruiken in die zin.
2. In voorbeeld 2 staat één signaalwoord dat aangeeft welke tijd je moet gebruiken. Welke denk je dat dat is? Het is every day. Dat geeft aan dat het om een gewoonte gaat. En we weten dat we de present simple gebruiken voor gewoontes en feiten.
Opdracht 1:
Beantwoord de volgende vragen in een word document en inleveren via elo opdrachten!
- Wanneer gebruik je de present simple?
- Waneer gebruik je de present continuous?
- Wat hebben ze gelijk?
- Wan zijn signaalwoorden van de present simple?
- Wat zijn de signaalwoorden van de present conntinuous?
- Wat is de regel van de present continuous?
- Wat is de regel van de present simple?
Supplementary Stuff
Bekijk de Prezi!